Logo

WeBible

nl
De ganse Heilige Schrift bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, met de apocriefe (deuterocanonieke) boeken
Select Version
Widget
Amos 7
7 / 9
1
De Heere Heere deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en ziet, het was het nagras, na des konings afmaaiingen.
2
En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere Heere! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein!
3
Toen berouwde zulks den Heere; het zal niet geschieden, zeide de Heere.
4
Wijders deed mij de Heere Heere aldus zien; en ziet, de Heere Heere riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk lands.
5
Toen zeide ik: Heere Heere! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein!
6
Toen berouwde zulks den Heere. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Heere Heere.
7
Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand.
8
En de Heere zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.
9
Maar Izaks hoogten zullen verwoest, en Israëls eigendommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard.
10
Toen zond Amazia, de priester te Beth-el, tot Jerobeam, den koning van Israël, zeggende: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, in het midden van het huis Israëls; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen.
11
Want alzo zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
12
Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar.
13
Maar te Beth-el zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks.
14
Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af.
15
Maar de Heere nam mij van achter de kudde; en de Heere zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk Israël.
16
Nu dan, hoor des Heeren woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis van Izak.
17
Daarom zegt de Heere alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
Webible
Freely accessible Bible
48 Languages, 74 Versions, 3963 Books